Digging in the dark

Dec 11, 2024

Op weg naar het startpunt van de volgende etappes van de grand randonnee 5 (Hoek van Holland-Nice)kom ik door het dorpje Ste. Marie aux Mines in de Vogezen. Dat moet een mijnbouwstadje zijn. Omdat ik al eerder werk gemaakt heb dat te maken heeft mijnen (over de mangaanmijnen in Chiatura, Georgië en de zilvermijnen Iwami Ginzan in Japan) en ik in Bergmal/rotsgepraat 2025 een hoofdstuk wil wijden aan grondstoffen, leek me een bezoek aan deze mijnstreek interessant. Misschien levert het ook een mooie foto voor de kaft op?

Onder de “Tour des mineurs” wacht ik met 5 andere bezoekers op onze gids, Celine. Met de auto rijden we eerst nog ca. 3 km het bos in, waar we laarzen, regenjassen en een helm met lampje krijgen aangemeten. Door één van de 1200 mijningangen, verscholen in de bossen op de berg, gaan we met alleen het licht van het led-lampje op de helm de mijn in. Ondertussen klotst het water om de kaplaarzen. Celine stort in een dik uur in rap frans allerlei wetenswaardigheden over ons uit. Ik hoop dat ik het juist weergeef.

Rond het jaar 1000 start op de Altenberg voorzichtig de exploratie met een enkel gangenstelsel (grappig in het frans worden dat galeries genoemd). Rond 1600, als de gereedschappen, kennis over de aanleg van gangenstelsels en vooral de beluchting verbeteren, wordt de Altenberg verlaten en verplaatst de exploratie zich naar de tegenover gelegen Neuenberg. Monnet schreef in 1780 over de mijnen in Ste Marie aux mines: “These mines exceeded all others in richness and diversity of minerals”. Op internet lees ik dat er ca. 50 mineralen, zoals lood, kobalt, zilver zijn gedolven. Aan het einde van het gebruik is ook nog zgn. inheems (elementair) arseen gedolven. Dat laatste maakte deze mijn zeer bijzonder, want in deze vorm wordt/werd dat maar weinig in de wereld gevonden.

De mijnwerkers werkten in groepen van vier personen waarvan er in elk geval één over deveiligheid waakte en er één assistent was o.a. voor de afvoer. Op het hoogtepunt hakten zo’n 3.000 mijnwerkers verdeeld over een 3-ploegendienst van 8 uur, 6 dagen per week, zondag vrij. Gewapend met 12 steenbeitels (dat was het aantal dat er op een dienst van 8 uur doorheen ging) en een hamer sloegen zij zich dan een stukje van 2 cm diepte met ongeveer de figuur van een persoon, Celine noemt het een sarcofaag, in het graniet weg.

In totaal is in dit gebied ruim 70 km (check) km gangen met 1200 ingangen uitgehakt met enkele honderden tonnen aan opbrengst. (Red. is dat veel?)

Volgens Celine werden de mijnwerkers zeer goed betaald en werden bovendien doorbetaald bij ziekte en als de hakpogingen niets opleverden. Dat laatste was ook wel nodig want van 1000 blootgelegde aderen zijn er 40 geëxploreerd. Dat schijnt een normaal percentage te zijn. Daarnaast hadden de mijnwerkers vele privileges: ze hoefden niet voor het vaderland te vechten, kregen een woning, de kinderen gingen naar school en mochten pas op hun 16e de mijn in als assistent. Voor die tijd best redelijk, zei Celine. Na 10 jaar hakken waren de schouders en de rest van het lijf niet meer in al te beste staat en zat de dienst er op. Hoe het de mijnwerkers daarna verging is mij niet duidelijk geworden.

Het hakken in dit gesteente was dan zwaar, maar het gesteente zelf biedt een sterkte constructie. De mijn was daardoor veilig. Het enige dodelijke ongeluk gebeurde buiten de mijn met een staaf dynamiet, 3 doden.

De hele operatie werd gefinancierd door de familie Ribeaupierre (vazallen van het huis van Oostenrijk) en de hertogen van Lotharingen.

Ergens tussen 1935-1940 raakten de aderen uitgeput. Ik lees elders dat de dalende prijs voor o.a. zilver veroorzaakt door omvangrijke goud- en zilver vondsten in Noord Amerika de operatie niet meer rendabel maakte. Als laatste werd arseen op ca. 150 m. diepte gevonden. Omdat daarvoor nauwelijks meer hoefde te worden gehakt was dat een makkie. Toen die voorraad op was is de mijn op de Neuenberg in 1940 gesloten.

Bronnen:

www.asepam.org

www,gabe-gottes.fr

euromin.w3sites.net